Versie: maart 2020
Het natriumbemestingsadvies is niet gebaseerd op het natriumgehalte van de grond. Natriumbemesting heeft op zand-, dal- en veengronden bij suikerbieten vaak een positief effect op zowel het wortelgewicht als het suikergehalte.
Voor de zand-, dal- en veengronden is het advies om de suikerbieten te bemesten met 200 kg Na2O per hectare. IRS-onderzoek in de jaren negentig heeft dit advies voor de noordoostelijke lichte gronden bevestigd. Door een Na2O-gift van 200 kg per hectare werd de financiële opbrengst (exclusief de kosten van de meststof) gemiddeld met ongeveer 5% verhoogd. Op de zuidoostelijke zandgronden was het positieve effect van natrium op de financiële opbrengst van de bieten veel minder dan op de noordoostelijke lichte gronden, zonder dat hiervoor een verklaring was. Vaak was er zelfs geen positief effect. De noodzaak om op de zuidoostelijke zandgronden natrium te geven lijkt dan ook niet zo groot als op de noordoostelijke lichte gronden. Toch komt indicatief uit Unitipgegevens naar voren dat bietentelers op de zuidoostelijke zandgronden met een natriumbemesting gemiddeld een hogere suiker- en financiële opbrengst realiseerden dan bietentelers zonder natriumbemesting. In de periode 2014 tot en met 2018 was de financiële meeropbrengst (exclusief de kosten van de meststof) gemiddeld ongeveer 200 euro per hectare. In dezelfde periode was de financiële meeropbrengst op de noordoostelijke zandgronden gemiddeld ongeveer 150 euro per hectare.
Op klei- en zavelgronden is het effect van een natriumbemesting op de suikeropbrengst minder duidelijk dan op lichte gronden, maar wel aanwezig. Een natriumbemesting op met name zavelgronden werkt echter verslemping in de hand.
De natriummeststoffen moet men voor het zaaien strooien en door de bouwvoor mengen. De gangbare methode voor menging door de bouwvoor is één of meerdere bewerkingen met een cultivator, gevolgd bijvoorbeeld door ploegen of spitten. Meerdere bewerkingen voorafgaand aan het zaaien leidt op stuifgevoelige gronden wel tot een verhoogde kans op stuifschade.
Het maakt niet veel uit welke natriummeststof men gebruikt. De keuze kan men bepalen op basis van de prijs en/of de nevenbestanddelen in de meststof. In tabel 4.6.1 staan de belangrijkste natriumhoudende meststoffen. De gemiddelde natriumgehalten van de belangrijkste dierlijke mestsoorten staan in paragraaf 4.3.4, tabel 4.3.2.
Tabel 4.6.1 Enkele van de belangrijkste natriumhoudende meststoffen. Waarden zijn niet bekend als er niets is ingevuld.
naam/soort |
gehalte (%) |
be1 |
||||||||
Na2O |
K2O |
MgO |
Cl |
SO3 |
||||||
Magnesia-Kainit |
27 |
11 |
5 |
44 |
10 |
-5 |
||||
Landbouwzout |
50 |
0 |
0 |
57-60 |
0 |
+5 |
||||
Unika chili2 |
8,8 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||||
Nitrakali plus3 |
21 |
9 |
0 |
0 |
0 |
|||||
Agrifirm bietenzout4 |
50 |
0 |
0 |
57-60 |
0 |
|||||
Agrifirm bietenmix5 |
18,4 |
0 |
1,3 |
6,2 |
||||||
1 be = basenequivalent, weergegeven in kg CaO per 100 kg meststof. Is de waarde lager dan -5 dan is de meststof zuurwerkend, is de waarde hoger dan +5 dan is de meststof basisch werkend.
2 Unika chili bevat tevens 14% N, 2,5% SO3 en 0,2% B.
3 Nitrakali plus bevat tevens 15% N en 0,05% B.
4 Agrifirm bietenzout bevat tevens 0,06% B.
5 Agrifirm bietenmix bevat tevens 15,4% N en 0,2% B.
Contact: André van Valen